Zijn we toe aan een hippie-revival?

Fotografie Artikel: Lisette Thooft, uit Happi.love
Zijn we toe aan een hippie-revival? Zijn we toe aan een hippie-revival? Zijn we toe aan een hippie-revival?

Het was het hoogtepunt uit de hippie-jaren, the Summer of Love in 1967 in San Francisco. Een vreedzaam en kleurrijk verzet tegen de heersende moraal. Hoe staan we er nu voor, vijftig jaar later? Hebben we genoeg van die zomer geleerd of zijn we inmiddels toe aan hippie-revival?

In 1967 zat ik in de derde van het gym in een Zuid-Hollands provinciestadje en de Summer of Love in het verre Amerika was een droom. Een droom van een ander leven, van een nieuwe wereld die voller was, warmer, kleurrijker dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Ineens was er fantastisch opwindende muziek die vibreerde tot diep in je onderbuik, er waren psychedelische kleuren en vormen, sexy jongens met lange haren, kleren met franje eraan en kettingen waarmee je op slag kon veranderen in een hippie.

Ik wilde erbij horen. Ook een bloemenkind worden. ‘Bloemenkinderen, leg die stiletto’s weg, vergeet die bloedige taferelen,’ zong de Brabantse protestzanger Armand. ‘Want geuren en kleuren zijn de nieuwe wereldmacht; vechten gaat zo gauw vervelen.’

Een paar jaar later was het gelukt. Ik verfde mijn kamer paars en mijn haren rood met henna, naaide lange rokken voor mezelf, hing zware ringen in mijn oren en trossen rinkelende banden om mijn armen: te gek, ik was een hippie en ik hield van iedereen. We zaten in theehuizen joints door te geven en de geuren van wierook mengden zich met die van hash en wiet. Make love, not war! De mensheid (lees: Amerika) moest nou maar eens ophouden met oorlog voeren; in plaats daarvan kon iedereen beter de liefde bedrijven. Zelf gaven we maar vast het goede voorbeeld door zoveel mogelijk met elkaar te vrijen. Of je verliefd was, deed er niet zoveel toe, want: If you can’t be with the one you love, love the one you’re with, zoals in het liedje van Crosby, Stills, Nash & Young.

Zij traden ook op tijdens het popfestival Kralingen in 1970, ik was net zeventien, spannender zou mijn leven niet gauw meer worden, en ik hoor nóg in mijn geestesoor de galmende stem van Grace Slick van Jefferson Airplane die ‘White Rabbit’ de zomernacht in zong. One pill makes you larger, and one pill makes you small… And you just have some kind of mushroom, and your mind is moving oooohhh… Feed your head! Volgens mij werd het toen alweer licht, maar ik kan me vergissen want mijn herinneringen zijn wat wazig. We tripten op LSD, de luidsprekertorens naast het podium dansten en vlamden in schitterende kleuren die de volgende dag niet echt bleken te zijn. Ik ging naar het festival toe met het ene vriendje en kwam er vandaan met een ander.

Tijd om te ontnuchteren

Een paar jaren later zat ik met veertien vrienden en vriendinnen uit het kraakpand waar ik woonde in de wachtkamer van een geslachtsziektenkliniek. We hadden alle veertien gonorroe. Ik bedoel maar: er zijn ook dingen die we beter níet kunnen leren van de hippies.

Ook de drugs begonnen leuk maar werden al snel minder onschuldig. Ergens halverwege de jaren zeventig switchte mijn hele omgeving in één zomer tijd van soft drugs naar hard drugs. De aardige dealers waar je altijd je blokjes Afgaan kwam halen, boden ineens speed aan en brown sugar of horse. Als er vrienden op bezoek waren geweest, lag er vaak een zwartgeblakerde lepel op mijn aanrecht, dan had er iemand zitten chinezen. En er gingen jonge mensen dood. Aan overdoses, in verkeersongelukken onder invloed, aan ondervoeding en uitputting. Zoals mijn ex vriendje Adri. En mijn achterbuurvrouw, de mooie blonde slagersdochter uit Zaandam. We hoorden over andere leeftijdgenoten die uit ramen waren gesprongen, zwaar verslaafd geraakt of geflipt en opgeborgen in psychiatrische inrichtingen. De sfeer werd grimmig.

We begonnen te vermoeden dat we beter konden ontnuchteren. Een vriend van me zei: “Ik trip niet meer, want ik heb nog zoveel huiswerk: al die inzichten die ik nu nog moet zien te realiseren in mijn dagelijkse bestaan.”

hippie

Allemaal in therapie

Alles moest kunnen, maar kon het ook? Ik herinner me nog dat ik zwart reed in de tram, omdat iedereen dat deed en ik niet als bange tuttebel gezien wilde worden die braaf een kaartje kocht. Maar het maakte me doodnerveus. Tot iemand me vroeg: “Als je er zo ongelukkig van wordt, waarom koop je dan niet gewoon een kaartje?” Dat was pas een bevrijdende gedachte.

Wie aan baby’s wilde beginnen, begreep dat je daarvoor sowieso beter een wat reiner, rustiger en regelmatiger bestaan kon creëren. En dat viel nog tegen. Veel wisselende contacten bleken geen bewijs te zijn geweest van vrijheid, eerder van bindingsangst. Op alles ‘ja’ zeggen bleek niet zozeer een kwestie van emotionele openheid, maar meer van een gebrek aan grenzen.

We gingen in therapie, althans velen van ons. Want we begonnen vaag aan te voelen dat het ook te mooi was geweest om waar te zijn. Opgroeien in die beklemmende jaren vijftig, bij ouders die, getekend door de oorlog, met man en macht hun eigen pantsers en maskers en frustraties en obsessies aan ons hadden overgedragen, en dan alle beklemming, alle angst en opgekropte emoties in één zwierige zwaai van ons afgooien met opwindende muziek, spiegeltjes en kraaltjes en psychedelische pilletjes: dat kon helemaal niet.

Eén met de natuur

Het ideaal was prachtig. En dat is het nog steeds. De hippies wilden zich één voelen met elkaar, met de natuur en met een hogere, spirituele werkelijkheid. “Er moet een nieuwe vorm van vieren ontstaan,” had de Village Voice in 1967 geschreven, de krant van hippie-San Francisco, “die bewust gedeeld wordt, zodat we de revolutie kunnen bedrijven met een wedergeboorte van compassie, bewustzijn, en liefde, en de openbaring dat de hele mensheid één is.”

Compassie, bewustzijn, liefde en eenheid met de kosmos: het zijn nog steeds mijn idealen. Het zijn zelfs heel concreet mijn levensdoelen, besef ik nu ik er over nadenk. Ik geloof alleen niet meer dat je die doelen bereikt door een agent een bloem te geven en te doen waar je zin in hebt. Het lijkt eerder alsof we vijftig jaar geleden een visioen uit de toekomst toegeworpen kregen, een beeld van een veel verder geëvolueerde beschaving, een staat van bewustzijnsontwikkeling die we als soort, of als maatschappij pas over een hele tijd kunnen bereiken en waar we hoogstens naar toe kunnen groeien, langzaam en moeizaam, ieder voor zich. En dat we dat visioen per vergissing aanzagen voor een reële mogelijkheid in het hier en nu.

hippie

Het avontuur van zelfontwikkeling

In de psychologie is op dit moment de selfdetermination theorie van de Amerikaanse psychologen Edward Deci en Richard Ryan in zwang. Je blijft je gemotiveerd voelen om te groeien als mens, volgens deze theorie, dus levendig en betrokken, als je je verbonden voelt met anderen en tegelijkertijd de vrijheid hebt om te doen waar je in gelooft – en als je dat laatste ook voor elkaar krijgt, dus door voldoende competentie. Volgens Deci en Ryan is er daarbij een verschil tussen hedonisme: gerichtheid op plezier, en eudaimonisme: gerichtheid op een goed leven met zin, inhoud en betekenis. Eudaimonisme blijkt in de praktijk verstandiger. Want wie plezier najaagt, krijgt er niet automatisch zin, inhoud en betekenis bij. Maar wie streeft naar zin, inhoud en betekenis, krijgt er wel automatisch plezier bij.

Wij hippies wisten dit nog niet. We dachten dat we bezig waren met eudaimonisme, maar we geloofden dat je dat kon bereiken door het najagen van genot op de korte termijn. We dachten dat we ons vanzelf verbonden zouden voelen als we met jan en alleman naar bed gingen. En dat we bezig waren onszelf te bevrijden als we de vloer en de gordijnen zagen golven in alle kleuren van de regenboog. Dat we gewoon konden besluiten om competenter te worden in de kunst van het leven zonder ervoor te hoeven trainen. Dat we ervoor konden kiezen om meer soul te hebben, om gevoeliger te worden en open te gaan, om ontvankelijk en intuïtief te leven, zonder geduldig en toegewijd te schaven aan onze innerlijke spanningen en zielenpijn. Dat we op commando cool konden zijn, zen, zonder jarenlang op een kussentje te hoeven mediteren.

Misschien is het een vergissing van het soort dat alle jonge mensen maken. Misschien moet je die vergissing wel maken omdat je er anders helemaal niet aan begint, aan het avontuur van zelfontwikkeling. Of misschien was de hele hippiebeweging een soort heftige en soms zelfs agressieve doorbraak, die wel hard moest zijn omdat het zo hard was wat doorbroken moest worden: het morele en emotionele keurslijf van de generaties vóór ons.

hippie

Op zoek naar het geluk

Wat we niet meer hoeven te leren, omdat wij hebben geholpen om het ter wereld te brengen, was het voornemen om gelukkig te worden. Wij gingen doelbewust op zoek naar een vervuld leven, een leven met inhoud, met zin. Ik denk niet dat er in de geschiedenis van de mensheid tot op dat moment zoveel jonge mensen tegelijk besloten om zich te wijden aan levensgeluk. Als ik even mag generaliseren… Natuurlijk zijn er altijd individuen geweest die diepere inhoud en zin zochten. Maar dat werd in onze jeugd niet gepresenteerd als reële mogelijkheid, of zelfs maar als wenselijk. De striemen van de knellende banden van de kerk stonden bij wijze van spreken nog in ons aller rug: doe niet wat je zelf wilt, maar wat God van je wil, en wat dat is, dat kun je niet zelf bedenken, dat weten de dominee en de pastoor. Daarbij leefden de meesten van onze ouders nog in de veronderstelling dat tevredenheid wel zo’n beetje het hoogste was wat een mens kon bereiken. Je mocht niet klagen als je een huwelijk had dat ermee door kon, een vaste baan, saai of niet, voor de zondag een hobby en voor de vakanties een caravan. Dat was de sfeer in de wederopbouw na de oorlog: het leven bestaat nou eenmaal uit hard werken, van hard werken is nog nooit iemand doodgegaan, maakt niet uit wat je doet voor je brood, want lieverkoekjes worden niet gebakken, en als je geen zin hebt dan maak je maar zin. Doe gewoon, dan doe je al gek genoeg. Pas op want hoge bomen vangen veel wind… Die spreekwoorden en gezegdes, inmiddels allang gedateerd, lagen destijds op ieders lip. Dat was de sfeer.

Maar wij wilden absoluut lieverkoekjes en we bakten ze wel zelf. We wilden niet gewoon doen, we wilden ons leven bijzonder maken. Wij wilden ruimte in onze hoofden, lekker veel wind in onze kruinen, we wilden een frisse wind door onze denkramen laten waaien. We gingen voor nieuw, en creatief, en authentiek, en integer, en écht gelukkig.

Wat kunnen we van die zomer leren?

Dat hebben we dus al geleerd van de hippies, zou je kunnen zeggen. Want dat je gelukkig wilt zijn door jezelf te worden, daar kijkt nu niemand meer van op. Bewustzijn heet tegenwoordig mindfulness en het aanbod daarin wordt maatschappijbreed uitgerold. Ik probeerde mezelf als twintigjarige yoga te leren uit een boek van Iyengar; nu kun je op elke hoek van de straat yogalessen volgen.

Ook qua natuur en duurzaamheid hebben we overdonderend gelijk gekregen. De aarde is echt in gevaar en we moeten echt schoner gaan leven. Destijds deed ik de afwas met schuimloze Sunlight zeep in een speciaal kloppertje, omdat dat minder slecht was voor het milieu. Nu heb ik handige eco-vaatwastabletten in mijn keukenkastje staan. We fietsten eindeloos om naar donkere winkeltjes waar mottige onbespoten groenten en fruit in houten bakken lagen. Nu bieden alle supermarkten die willen meetellen, een blozend biologisch assortiment. We aten macrobiotisch of tenminste vegetarisch – nu is veganistisch zelfs hip en hot.

Wat kunnen we dan nog leren van de hippies van toen?

Misschien iets over geld.

Geld interesseerde ons niet, een halve eeuw geleden. Winstdenken vonden we verderfelijk; ‘kapitalist’ was een scheldwoord. Rijk worden was alleen voor straight people en die schaamden zich er dan ook een beetje voor. Het is niet meer voor te stellen, maar heus. Voor armoede hoefde je je niet te generen, maar niemand in mijn omgeving was trots op financieel succes. Als je geld had, gaf je het weg.

In Londen woonde ik een tijdje in een scene waar de meeste mensen rondscharrelden met beurzen, uitkeringen, kleine baantjes of klusjes. Eén vriend had een goedbetaalde baan: Carlo, die correspondent was voor een Italiaanse krant. Hij woonde in zo’n Victoriaans rijtjeshuis met pilaren en een trapje voor de deur. Bij hem was het bijna elke avond feest, of hij nou thuis was of niet. Een aantal mensen had een sleutel van zijn huis. Iedereen kon blijven slapen op de bank of ergens op de grond. Zijn koelkast en diepvrieskist waren vanzelfsprekend ook beschikbaar voor zijn vriendenschare. Zelfs zijn drugsvoorraad wisten we te vinden. Dat vonden we allemaal volstrekt normaal – wie iets had, deelde het met wie niets had.

Dit was overal zo, in hippe kringen. Als je een baan had, was je vanzelfsprekend degene die rondjes betaalde voor Bewust Baanloze types, in café’s. Geld hebben stond gelijk aan de morele verplichting om te delen.

Het belang van geld

Je kunt het naïef noemen. In de jaren negentig veranderde de sfeer: geld verdienen werd populair als privédoel, als bewijs van persoonlijk succes. Het was de tijd van Reagan en Thatcher, het communisme had verloren, het kapitalisme had gewonnen. De welvaart steeg, oude troep ging uit de mode, glanzend en nieuw en duur raakte in. Er kwamen yuppen in de steden wonen die openlijk verklaarden dat ze voor hun dertigste een miljoen wilden hebben.

En dat levensgevoel sijpelde ook door naar spirituele kringen. Sterker nog, het werd gaandeweg steeds meer gezien als een teken dat je ook spiritueel goed bezig was als het geld naar je toe kwam stromen. Want dan had je dus een open verbinding met de onuitputtelijke overvloed van het universum. Er zat zeker iets in: je licht onder een korenmaat zetten is niet bepaald bevrijd, en onbekommerd handelen wel. Maar geld werd steeds belangrijker, net zolang tot het uitzinnig belangrijk was geworden. En dat is nu een van onze grootste problemen.

hippie

We blijven verlangen naar compassie

De hippies wisten nog of voelden intuïtief aan dat je compassie, liefde en eenheid met anderen niet voor elkaar krijgt met een schuin oog op je bankrekening. Geld is niet de wortel van alle kwaad, maar als winst het belangrijkste doel is, verdwijnt de kans op eenheid, want dat holt de solidariteit tussen mensen uit. Joris Luyendijk schrijft erover in zijn boekje ‘Kunnen we praten?’ waarin hij onderzoekt waarom zoveel mensen boos zijn. Onder de vlag van keuzevrijheid en individuele verantwoordelijkheid is ‘marktwerking’ (lees: iedereen moet maar zelf zoveel mogelijk geld proberen te verdienen, dan komt alles goed) verheven tot heilige wet. Het komt niet goed, want we zijn onderweg het ‘wij-gevoel’ kwijtgeraakt.

De Groene Amsterdammer had een interview met de Brits-Indiase essayist Pankaj Mishra die ook een boek schreef over het huidige gebrek aan solidariteit: ‘Tijd van woede’. “Ik ben ervan overtuigd dat we een oud vocabulaire moeten terugvinden,” zei hij, “en moeten spreken over dingen als de menselijke ziel. Niemand praat nog over spiritualiteit in het openbaar – dat doe je maar thuis, als niemand meeluistert – maar dat is een grote fout. Deze crisis die we nu meemaken toont ons dat de mens zich door veel meer laat leiden dan hyper-rationele argumenten over economische groei.”

Waarschijnlijk door het verlangen naar compassie, bewustzijn en eenheid.

Te gek, man.

Volgend artikel
Planten zijn intelligenter dan je denkt, en dit is waarom
Planten zijn intelligenter dan je denkt, en dit is waarom