Minder angst, meer verwondering. Dat gebeurt er als je je verdiept in de wereld van insecten. Een nieuw boek helpt daarbij – geschreven door iemand die zelf een insectenfobie had.
Aglaia Bouma werd op haar zestiende zo ziek nadat ze gestoken was door een hoornaar (grote wespensoort) dat ze het maar net overleefde. Daarna ontwikkelde ze een fobie, niet alleen voor wespen, maar ook voor bijen en uiteindelijk voor álles wat klein was en vloog. Maar omdat je niet je hele leven binnen kunt blijven zitten, begon ze zich, heel voorzichtig, in insecten te verdiepen – en raakte zo gefascineerd dat ze er een boek over schreef: Insectenrijk.
Inmiddels vindt ze insecten de geweldigste beesten die er bestaan. Lees haar boek en je vindt het ook. Aglaia schrijft over insecten met lieve namen als ‘lantaarntje’ (een waterjuffer met een helblauw gekleurd achterlijf) en over minuscule sluipwespjes die in het Engels ‘fairy flies’ worden genoemd, elfjesvliegen, omdat hun veervormige vleugels echt lijken op die van een elfje. Over honingbijen, die een ingewikkelde dans uitvoeren om aan andere bijen te vertellen waar ze voedsel kunnen vinden.
Ze vertelt hoe krekels zingen op een warme zomeravond, dat mieren bruidsvluchten maken en dat oorwurmen hun naam waarschijnlijk danken aan hun achtervleugels, die uitgevouwen aan een menselijk oor doen denken (ze kruipen dus níet in je oor!).
Trouwens handig om te weten: insecten herken je eraan dat ze zes poten hebben en een lijfje in drie delen; spinnen zijn geen insecten, maar mieren, vlinders en bijen zijn dat wél.
Kennis helpt tegen angst, dat is misschien wel de belangrijkste les van dit boek. Als je ergens verschrikkelijk bang voor bent, heb je daar waarschijnlijk een goede reden voor. Maar als je de situatie waar je bang voor bent steeds uit de weg gaat, ben je juist je fobie aan het voeden. Terwijl: als je je erin verdiept, merk je dat je angst niet nodig is.
Aglaia vergelijkt het met het verkeer: als je zonder nadenken de weg op rent, is de kans vrij groot dat je wordt aangereden, maar als je weet van welke kant de auto’s komen en snapt dat je eerst moet uitkijken, is de kans daarop heel klein. Als ze nu een hoornaar ziet, rent ze niet in paniek weg, maar gaat ze er achteraan om ‘m te bestuderen. Zolang je z’n nest niet verstoort, kan je namelijk weinig gebeuren.
En als je nou bang bent voor wespen op het terras? Zie je zo’n ‘limonadewesp’, bedenk dit: die wesp heeft de hele zomer de larven in het nest gevoed met kleine stukjes vlees, en die larven gaven in ruil voor het eten een zoetstof af waar vrouwtjeswespen (werksters) dól op zijn, ze raken er zelfs verslaafd aan. Aan het eind van de zomer zijn er minder prooien, de larven sterven, einde zoetstof. Die limonadewesp heeft niets kwaads in de zin, ze is alleen wanhopig op zoek naar wat zoets. Gun haar een slokje limonade, zou je bijna zeggen. Blijf gewoon stil zitten, dan kan je weinig gebeuren – al was het maar omdat de ogen van wespen zo in elkaar zitten dat ze vooral beweging goed zien.
Insecten hebben een nadeel: ze zijn klein, soms heel klein. Je ziet ze vaak letterlijk over het hoofd. Je hebt echt een Aglaia Bouma nodig om je erop opmerkzaam te maken. Lezen dus, dit boek, en daarna vooral zelf gaan kijken. Met een vergrootglas boven een plant gaan hangen en kijken wat zich schuilhoudt op de bloem en tussen de blaadjes. Vlak onder je neus bevindt zich een wereld vol grappige, gekke en soms ontroerende beestjes. Niks om bang voor te zijn, maar wel veel, heel veel om je over te verwonderen.
Vrienden worden met insecten, zo doe je dat: